MEDISCH
Oorzaak
Het kniegewricht is de verbinding tussen dijbeen en scheenbeen. Aan de voorzijde onderaan het dijbeen loopt een sleuf waar de knieschijf doorheen glijdt. Aan boven en onderzijde van de knieschijf zit de kniepees die op haar beurt weer vastzit aan een beenkam bovenaan, voorop het scheenbeen.Bij sommige honden is de sleuf in het dijbeen te ondiep en zit de aanhechting van de kniepees wat te ver naar binnen. De knieschijf kan dan gemakkelijk uit z'n sleuf naar binnen schieten (afglijden). Als dit gebeurt spreken we van een patella luxatie.
Voorkomen
De patella luxatie naar binnen (mediaal) is vooral een probleem bij de kleinere hondenrassen zoals terriërs, dwergpoedels, chihuahua's, papillons en andere kleine honden. Het komt echter ook af en toe voor bij de grotere rassen.
Diagnose
De klachten van de hond hangen af van de ernst van de luxatie. We kennen verschillende vormen; Als de knieschijf er slechts af en toe afschiet, spreken we van een habituele patella subluxatie. Honden die dit hebben, lopen af en toe een paar passen met een poot opgetrokken. De knieschijf is alleen op dat moment van zijn plaats geschoven. Na een paar stappen schiet hij weer terug en de hond loopt normaal verder. Wanneer de knieschijf er vaker afligt en slechts af en toe terugspringt, spreken we van een stationaire (sub)luxatie. Deze honden hebben problemen met overeind komen en lopen. Ze gaan met hun achterpoten met O-beentjes (een soort kikkerpas) lopen. De hond heeft bier zelf behoorlijk last van. De ergste vorm is wanneer de knieschijf er totaal afligt en ook niet meer op z!n plaats is terug te leggen. Deze dieren kunnen niet normaal staan en moeten als het ware roeien met hun achterpoten om vooruit te komen. Soms lopen ze alleen op hun voorpoten!! Bij onderzoek moet niet alleen naar de ligging van de knieschijf gekeken worden maar ook naar de stand van het dijbeen. Verder zijn de kromming van de beenkam op het scheenbeen en de diepte van de sleuf in het dijbeen van belang. Ook zien we in combinatie met een patella luxatie nog wel eens andere knieproblemen zoals gescheurde kruisbanden of extra gewrichtsslijtage.
Behandeling
Dieren met een patella subluxatie, waarbij de knieschijf maar heel af en toe luxeert hoeven niet perse geopereerd te worden. Als de knieschijf vaker van zijn plaats schiet, of zelfs permanent verkeerd ligt moet er worden ingegrepen. De enige manier is operatief. Bij een subluxatie is het vaak voldoende om de aanhechting van de kniepees een stukje te verplaatsen. Dit gebeurt door de beenkam bovenaan bet scheenbeen los te maken en op de correcte plaats weer vast te zetten. Als ook de sleuf in het dijbeen (knie) te ondiep is moet deze worden uitgediept. Vroeger gebeurde dit door in het dijbeen een nieuwe sleuf te frezen. Nadeel hiervan was dat het gewrichtskraakbeen onherstelbaar beschadigd werd. Daarom kiezen we nu liever veer technieken waarbij dit kraakbeen zoveel mogelijk gespaard blijft. Hiernaast wordt het gewrichtskapsel strakker aangetrokken zodat de knieschijf beter op z 'n plaats blijft liggen. De behandeling van dit knieprobleem verschilt dus van geval tot geval en is afhankelijk van de ernst van de aandoening.
Erfelijkheid
De aandoening is erfelijk. Het is daarom raadzaam niet te fokken met dieren met een duidelijke luxatie. De precieze wijze van overerving is niet bekend, maar zal waarschijnlijk op meerdere factoren berusten, net zoals b.v. bij heupdysplasie.
Preventie
Afgezien van een gericht fokprogramma is er geen manier om luxaties te voorkomen. Traplopen, springen en dergelijke hebben geen directe invloed op het ontstaan van een luxatie.
Problemen met de knieschijf
Tijdens een wandeling tilt de hond zijn achterpoot op en hinkt en loopt even later weer normaal. Dit herhaalt zich de volgende dag weer en de kans is groot dat dit probleem zich blijft herhalen en duidt dit vermoedelijk op een losse knieschijf of teweten Patella Luxatie. De losse knieschijf kan bij alle rassen voorkomen.
Bij de meeste honden is het een aangeboren afwijking, maar niet altijd erfelijk bepaald. Ook honden die zijn aangereden of te zwaar zijn, of te veel rennen, springen of een onverwachte beweging maken kunnen er last van krijgen. Wat er gebeurt is dat de knieschijf van zijn plaats schiet en links of rechts naast het gewricht belandt, dit geeft een knappend geluid. Door de verandering van de knieschijf komen ook de spieren anders te liggen, met het gevolg dat de hond automatisch de achterpoot buigt.
Bij sommige honden schiet de los geraakte knieschijf er 1 x per maand uit en bij anderen ligt hij er continue naast, buiten dat dit heel erg pijnlijk is, veroorzaakt het ook een ongecontroleerde beweging. Het is niet zo dat de hond alleen maar iets voelt als de knieschijf er uit schiet, hij heeft voortdurend last van een nare zeurende pijn die niet verdwijnt. Als de hond dus de indruk wekt problemen te hebben met een van zijn knieschijven, doet u er verstandig aan om naar de dierenarts te gaan, die kan bepalen of een operatie noodzakelijk is. Dit houdt in dat de knieschijf beter in het gewricht wordt geplaatst.
Hoe hangt af van de situatie, de dierenarts kan de pezen aan het gewricht hechten, maar kan ook de gleuf in het gewricht uitdiepen zodat de knieschijf er niet meer uitschiet. Hoe sneller de hond op de behandeltafel ligt, hoe minder ingrijpend de operatie zal zijn en hoe minder het gewricht is aangetast, hoe eerder de hond weer op de been is.
Erfelijke aandoeningen zijn alleen maar te voorkomen door aanpassing van het fokbeleid. Het is onverstandig om een hond met aanleg voor Patella Luxatie te laten rennen en draven. Het is dus beter om een jonge hond het eerste halfjaar liever zes keer per dag 10 minuten te laten lopen als twee keer een half uur. Dit betekent nu ook weer niet dat de hond voortdurend geremd moet worden en niets meer mag en steeds naast je moet lopen. Natuurlijk mag hij best een keer draven. Waar het om gaat is dat de jonge hond niet steeds achter ballen aan rent en hoge sprongen maakt. Ook onverwachtse draaiende bewegingen kunnen funest zijn voor het kwetsbare kniegewricht. Dus laat een jonge hond alles met mate doen, voorkom dus ook traplopen, op banken en stoelen springen, dit zijn slechte belastingen omdat het gehele gewicht op de achterhand terecht komt. Let ook op overgewicht, teveel kilo's is ook een belasting en kan problemen geven. Pas als de hond uitgegroeid is en de bespiering goed ontwikkeld zijn kan de belasting geleidelijk aan worden opgevoerd. Kijk wat er gebeurt en als u de zaak niet vertrouwd raadpleeg dan uw dierarts.
OOG- AFWIJKINGEN
Ectropion is het naar buiten krullen van de wimperrand. Wanneer het ooglid langs de neuskant is omgekruld, spreken we van mediaal entropion. De hond traant en knijpt de oogleden meer toe daar het niet goed sluit kan het oog drogen. De slijmvliezen zijn roder. Het hoornvlies kan ontstoken geraken. Wanneer de aandoening een tijdje bestaat, dan kunnen er bloedvaten, witte plekken (oedeem), pigment en soms sekwestervorming aanwezig zijn in het hoornvlies. Bij een lichte graad van extropion wordt vaak enkel wat beschermende oogzalf voorgeschreven. In erge gevallen wordt de hond geopereerd. Er wordt een stukje huid weggenomen dicht bij de ooglidrand zodat die niet meer omkrult. Honden die met hun poot beginnen wrijven aan het oog of met hun hoofd over de grond wrijven, dragen best tijdelijk een kap na de ingreep. Als na-behandeling wordt een antibioticumzalf 4X per dag gebruikt. De draadjes worden na 10 tot 12 dagen verwijderd. Dit is een afwijking waarbij een ooglid (meestal het onderooglid) naar buiten draait.
Het komt bij veel rassen voor.
Entropion
Het naar binnen krullen van de rand van het ooglid noemt men entropion.
Het kan hierbij gaan om het hele onderooglid of delen hiervan, alleen om de binnenooghoek of om het bovenooglid. Iedere keer als de hond knippert, raspen de haren op de rand van het naar binnengekrulde ooglid over het hoornvlies. Dit veroorzaakt op den duur beschadigingen en ontstekingen.
Een hond heeft veel last van entropion; dat is te merken aan het heftige tranen van het oog, lichtschuwheid, het afscheiden van slijm en pus, veel knipperen en het toeknijpen van de oogleden. Uiteindelijk kan het hoornvlies helemaal ondoorzichtig worden. Ook kan er een zeer pijnlijk hoornvlieszweer ontstaan; het doorbreken hiervan leidt in de meeste gevallen tot blindheid of zelfs tot verlies v.h. oog.
Bij voorkeur moet een hond aan entropion geopereerd worden als zijn hoofd is uitgegroeid, maar bij pups moet soms eerder ingegrepen worden om vergaande beschadiging van het hoornvlies te voorkomen. De operatie is een precisie werkje en kan het beste worden uitgevoerd door een ervaren chirurg. Als het entropion minder ernstig is, kan het hoornvlies tot aan de operatie worden beschermd met vitamine A-oogdruppels of oogzalf. Entropion is vrijwel altijd een meervoudig overervende afwijking. Daarom zou er met een lijder aan deze aandoening, evenals met zijn ouders en zijn nestgenoten, niet (meer) gefokt moeten worden als de ruimte op te selecteren dat toelaat. Door in de fokkerij te streven naar een kleinere oogspleet, wordt de kans op entropion verhoogd.
Distichiasis/Ectopische Cilie
Dit is abnormale haargroei in de ooglidrand en op andere plaatsen zoals in de bindvliezen. De haartjes kunnen door constante irritatie beschadigingen van het hoornvlies geven. Het komt voor bij meerdere rassen.
Cataract (niet-congenitaal)
Het gaat hierbij om jeugdstaar. In de lens zijn troebelingen aanwezig. Het kunnen kleine troebele plekjes zijn die lange tijd stabiel zijn en niet of nauwelijks een vermindering van het gezichtsvermogen geven. Maar ze kunnen ook in ernstige mate voorkomen en/of uitbreiden en daarbij blindheid van het aangetaste oog veroorzaken. Cataract kan aan één oog voorkomen, of beiderzijds. Het komt bij veel rassen voor. De term jeugdstaar is wat misleidend. Bij veel rassen treedt het op in de eerste levensjaren, maar het kan ook nog op latere leeftijd optreden. Het onderscheid met het normale verouderingsproces van de lens (de bekende blauwe waas bij oudere honden) is meestal goed te maken.
Derde ooglid en Cherry eye
Dit is het vlies dat zichtbaar is langs de neuskant van het oog. De basis van het kraakbeen is omgeven door een traanklier, de derde ooglidklier. In een normale positie is deze klier niet zichtbaar, ze wordt door een soort bindweefsel op haar plaats gehouden onderaan de oogbol. De uitpuilende klier is rood, gezwollen en zichtbaar aan de vrije rand van het derde ooglid. Omwille van de gelijkenis met een kriek spreekt men van een cherry eye. Meestal is er wat meer slijmerige uitvloei aan dat oog. Na het aanbrengen van een lokaal anestheticum is het soms mogelijk om de klier tijdelijk terug op zijn plaats te krijgen door met een pincet aan de vrije boord van het derde ooglid te trekken.
Een andere mogelijkheid is het wegnemen van een deel of de gehele klier. Omdat de klier ook een rol speelt bij de traanproductie wordt dit ten sterkste afgeraden, het beste is de klier volledig te sparen. Dit gebeurt dan door ze chirurgisch vast te zetten hetzij tegen de binnenkant van de oogkas, aan een extraoculaire spier of aan de sclera (d.i. het witte omhulsel van de oogbol). Een andere ingreep omvat het terug weghechten van de klier onder het slijmvlies van het derde ooglid (techniek van Morgan). Cherry eye kan verward worden met een eversio van het kraakbeen van het derde ooglid, in dat laatste geval is de vrije rand van het derde ooglid naar buiten omgeklapt. Er is dan echter geen klier zichtbaar. De behandeling bestaat uit het chirurgisch verwijderen van het omgekrulde stukje kraakbeen doorheen een klein sneetje in het overliggende slijmvlies. Tot slot moet nog vermeld worden dat de derde ooglidklier ook tumorale veranderingen kan ondergaan en daardoor vergroot en gaat uitpuilen. Deze tumor mag men niet verwarren met een cherry eye.
L2-HGA
Door bovengenoemde testen kunnen Staffordshire Bull Terriers worden opgespoord die de ziekte daadwerkelijk hebben maar daarnaast ook de Staffordshire Bull Terriers die niet ziek zijn maar die het wel kunnen doorgeven (de zogenaamde "dragers") aan hun kinderen die op hun beurt er wel ziek van kunnen worden en omdat te kunnen vaststellen is de DNA test van groot belang. DNA en een beetje erfelijkheid! Je kunt chromosomen vergelijken met een encyclopedie. De laatste twee delen bepalen het geslacht, dus of reu of teef. In elk van deze boekdelen kunnen we gigantische hoeveelheden zinnen lezen, de ene wat korter de ander wat langer. Deze zinnen noemen we in de biologie de genen. Deze zinnen (of genen) worden geschreven met behulp van een code, dit is een alfabet dat bestaat uit vier letters. De naam van dit alfabet is DNA (wat een afkorting is voor het Engelse: DesoxyriboNucleidAcid). DNA is een chemische stof die een beetje lijkt op een ladder in spiraalvorm. Elke sport van die ladder bestaat uit een chemische verbinding van twee stokjes. Die stokjes bestaan in vier soorten (de vier letters van het alfabet): Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C) en Guanine (G). Elk chromosoom, dus elk boekdeel, is in feite een lange tekst geschreven met vier letter (A, T, C, en G). Elke zin vormt een gen dat dus verantwoordelijk is voor een eigenschap bijvoorbeeld, kleur haar, lengte, gewicht maar ook afwijkingen. Via de chromosomen worden dus al deze eigenschappen overgedragen. Bedenk dus dat een helft van de moeder komt en de ander helft van de vader. L2-HGA vererft autosomaal recessief Autosomaal betekend dat zowel bij reuen als bij teven L2-HGA kan voorkomen. Daarnaast zijn er dominante en recessieve genen. Het dominante overheerst het recessieve gen, het dominante gen duiden we aan met de grote letter A, het ondergeschikte recessieve gen duiden we aan met een kleine letter a. Als een hond getest wordt op L2-HGA kunnen door de volgende uitslagen naar voren komen:
Nu gaan we kijken wat er gebeurt dat als we met deze honden gaan fokken
Korte samenvatting
Met dank aan Bianca Janssen-van Londen voor het samenstellen van dit artikel.
|
Maak jouw eigen website met JouwWeb